Guido
Van Borgharen naar Çatalhöyük
De beroemdste bewoner van Kasteel Borgharen is geen roofridder of edelman, maar een wetenschapper: James Mellaart, archeoloog van wereldfaam. Later raakt hij echter verloren in zijn eigen fantasie.
VADER JAN George de Moffarts - de Rosen de Borgharen (jazeker, met driedubbele naam!) verhuurt zijn kasteel van 1942 tot 1944/1945 aan een zekere Jacob Herman Jan Mellaart.

Jan Mellaart (1895-1972) is in zijn tijd een vermaard Nederlands deskundige op het gebied van Oudhollandse schilderkunst en actief als kunsthandelaar en kunsthistoricus. Hij wordt geboren in ’s Gravenzande in 1895. Zijn ouders zijn Marinus Mellaart en Hermina Philippina Hilleman. Vlak na de Eerste Wereldoorlog gaat hij in Blaricum aan de slag als assistent van Frits Lugt, bekend kunstverzamelaar en grondlegger van het Institut Néerlandais in Parijs. In 1924 trouwt hij met Apollonia Dingena van der Beek met de roepnaam Linn. Haar moeder had Noord-Iers bloed. Op zoek naar een meer internationale uitstraling voor de kunsthandel emigreren de Mellaarts in 1920 naar London. Daar wordt in 1925 hun zoon geboren: James "Jimmy" Mellaart. Tegelijkertijd houdt Jan een pied-à-terre aan in Den Haag. In 1933 sluit hij het bedrijf in London en verkast hij via Den Haag naar Kasteel Borgharen, waar hij in de vooroorlogse tijden meer klanten verwacht dan in Engeland (!).
Tussen 1942 en 1945 woont Jan op Kasteel Borgharen. Ook zijn kunsthandel opereert vanuit Borgharen. Eind 1945 verkast hij naar Kasteel Mheer, waar hij een hotel opent dat tot 1967 gerund wordt door zijn tweede echtgenote Elisabeth Johanna Mellaart-Fetter. Ook zijn kunsthandel zal hij tot 1967 leiden vanuit Mheer, soms onder dubieuze omstandigheden. Kasteel Mheer is voor de oorlog een NSB-broeinest en tijdens de oorlog een onderkomen van de SS.

LEIDEN EN LONDEN James - nog maar 15 jaar oud - is getuige van het bombardement op Rotterdam. Hij houdt er een levenslang trauma aan over. Op 6 juni 1944 (D-Day) haalt James zijn gymnasiumdiploma. Tien dagen later wordt hij opgeroepen voor de Arbeidseinsatz. Vader Jan regelt via zijn connecties in de kunstwereld razendsnel een baantje (“technisch assistent”) bij het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, onder directie van Willem van Wijngaarden. James is nog geen twintig als hij aan de slag gaat met hiërogliefen en Egyptische kunst.
Op 10 september 1944, tien dagen voor de bevrijding van Limburg, duikt hij op in Borgharen. Daar blijft hij tot juli 1945 wonen. Zijn baantje in Leiden laat hij voor wat het is. In het museum veroorzaakt hij een rel door betaling te eisen voor de niet-gewerkte uren. Ten gevolge wordt hij in 1946 “stilletjes” verwijderd van de Leidse universiteit. In 1947 schrijft hij zich in voor de studie archeologie aan het University College London.
Jan volgt zijn zoon datzelfde jaar nog naar Londen, een betere plek voor de internationale kunsthandel dan het naoorlogse Nederland. Hij houdt Kasteel Mheer aan als hotel en agentschap voor zijn kunsthandel.

MACLARIEKOEK Jan is gewoon een Nederlander, maar James is in Londen geboren en heeft dus een dubbele nationaliteit. En hier beginnen de vreemde verhalen: hun hele leven lang zullen vader en zoon samen volhouden dat ze van Schotse komaf zijn: Mellaart zou een verbastering zijn van MacLarty, een tak van de Schotse MacDonald-clan. Zijn sterke Hollandse tongval in het Engels verklaart James als “a real Scottish accent”.
AAN DE SLAG
James doet zijn eerste archeologische ervaring op bij de Engelse opgravingen van de beroemde Dame Kathleen Kenyon. Deze nodigt hem in 1952 uit om deel te nemen aan haar opgravingen van Jericho in het toenmalige Jordanië. Daar verliest James zijn hart definitief aan de archeologie van het Nabije Oosten. Zonder enige schroom zal hij later melden dat hij degene was die de beroemde stadsmuur van Jericho heeft blootgelegd.
Na zijn ervaringen in Jericho worden zijn ideeën over de Bronstijd-historie (1800-1200 v. Chr.) van het oude Nabije Oosten steeds grootser en spectaculairder. Om een en ander te onderbouwen graaft hij in de jaren vijftig in de Jordaan-vallei en in Anatolië (Midden-Turkije), bij de plaatsen Beycesultan en Hacilar. Hij wordt er bekend mee en krijgt een aanstelling aan de Universiteit van Istanbul. Tussen 1953-54 onderzoekt James te voet (!) de hele zuidkust van Turkije. Zijn methodisch vakmanschap wordt wereldwijd een nieuwe standaard voor archeologisch veldonderzoek.

Gaandeweg ontwikkelt hij ook een visie op vroegste geschiedenis van het gebied, de tijd van de Jonge Steentijd (de periode die start na de laatste IJstijd, 12.500 – 3.500 v.Chr.). In deze tijd ontstaan de eerste dorpen en gaan mensen akkers bebouwen, in plaats van te jagen en verzamelen. Dat gebeurt in wat de “Vruchtbare Halve Maan” van het Nabije Oosten wordt genoemd. Het is zeker vermeldenswaard dat Mellaart gelijk heeft gekregen met zijn veronderstelling dat in dit gebied de allervroegste dorpen zouden worden gevonden. Recente opgravingen van na 20000 hebben hier tientallen nederzettingen uit de periode 12.000-9.000 v. Chr. blootgelegd, onder andere Göbekli Tepe en Karahan Tepe.
ÇATALHÖYÜK In 1958 doet Mellaart zijn grootste ontdekking: Çatalhöyük in Centraal Anatolië. Hij wordt er wereldberoemd mee. De plek blijkt een van de oudste steden ter wereld te zijn (9000-7000 v. Chr.), van een ongekende omvang en pracht. Honderdvijftig kamers vol nooit eerder vertoonde wandschilderingen, terracotta beelden, reliëfs... James Mellaart is nu dé erkende autoriteit op het gebied van de Anatolische archeologie.

De faam bevalt hem goed. Hij trouwt met een rijke Turkse en woont in een prachtige yali langs de Bosporus. Het is ook de tijd dat zijn fantasie echt op hol begint te slaan. “Als ik nu zo succesvol ben, dan moet alles wat ik (be)denk eigenlijk ook wel geweldig zijn……”, lijkt hij te geloven. Zo verzint hij een verhaal over een dame die hij in de trein ontmoet en die hem thuis een schat aan antieke voorwerpen laat zien. Daar mag hij tekeningen van maken. Die publiceert hij in Engeland als de “Dorak-schat”. Het verhaal is door hem volkomen verzonnen, de voorwerpen zijn nooit boven water gekomen. Met het Dorak-verhaal zet hij zichzelf op hetzelfde niveau als Heinrich Schliemann, de ontdekker van het beroemde Troje. Door de Turkse politie wordt hij verdacht van smokkelactiviteiten en illegale kunsthandel. Hij verliest zijn baan in Istanbul en mag een paar jaren zelfs het land niet meer. Toch gaat het zijn carrière nog steeds voor de wind: hij wordt professor in Londen.
GEK OF GENIAAL? De andere kant van zijn persoonlijkheid, de fantast en de vervalser, komt nu steeds sterker boven water. Mellaart wordt de meest omstreden archeoloog ter wereld. Door sommigen aanbeden als vader van de Anatolische archeologie, voor velen een Indiana Jones die ten onder gaat aan zijn eigen grootheidswaanzin. Hieronder een zogenaamde "kopie" van allerlei tekeningen op de muren van Çatalhöyük, door James zelf getekend. We zien bergen, godinnen en danseressen... maar alles is volkomen fake.

Het meest dramatische voorbeeld van zijn fantasie is de zogenaamde Beyköy-tekst, in potlood gekopieerd op meer dan vijfhonderd A4'tjes (!). Hij zou het origineel met eigen ogen hebben gezien. Het is een soort voorloper op het beroemde Homerus-verhaal en verhaalt over de late Hethieten en het vroege Troje. Hij, de grote James Mellaart, had dé verbindende tekst gevonden tussen de geschiedenis van Turkije en die van Griekenland. De tekst is volkomen verzonnen. Hij moet er járen aan gewerkt hebben.
In Turkije blijft hij ongewenst, dus hij houdt zich in deze periode bezig met het geven van colleges aan de Universiteit van Londen en het schrijven van talloze boeken en artikelen. Hij wordt een graag geziene gast bij het Britse koningshuis. Hij is immers van Schotse adel... toch?
Na het overlijden van James in 2012, onderzoekt zijn zoon Alan het uitpuilende archief van zijn vader. Zijn simpele conclusie: “mijn vader leefde in een fantasiewereld”.
PERSOONLIJKE BAND Ondergetekende werd in 1980 aangesteld als de eerste conservator van de nieuwe afdeling Het Oude Nabije Oosten van het Rijksmuseum van Oudheden. Daarbij werd me verteld dat er in de oorlog wel een soort voorganger van mij was geweest: James Mellaart, jazeker, die héél beroemde archeoloog, die in het museum zou zijn ondergedoken. Wat blijkt? Vanwege zijn ruzie met museum en universiteit over geld, heeft James de rest van zijn leven rondgestrooid dat hij ondergedoken heeft gezeten in het museum en nooit plannen had om in Leiden te studeren. De waarheid is dat hem de toegang tot museum en universiteit werd geweigerd en dat hij zich noodgedwongen heeft aangemeld bij de universiteit van Londen. Zo zijn de geschiedenis van James en die van mij met elkaar verbonden! En zo zijn die beide verhalen weer verbonden met Kasteel Borgharen.