HUGO MEYER, 23 oktober 2021
ALLES VAN WAARDE IS WEERLOOS​
​
Er zijn een paar goede redenen waarom ik op het kasteel ben gaan werken: ten eerste vind ik het een bijzonder mooi gebouw en het staat op instorten, dus hoog tijd dat er wat aan gedaan wordt. Het bijhouden van monumenten is een enorm kostbare zaak: als kind kwam ik vaak op een kasteel waarvan het onderhoud een voortdurende bron van zorg was. Het is de familie uiteindelijk niet gelukt de zaak overeind te houden en ze is noodgedwongen verhuisd.
​
Niet ver van Hilversum, waar ik vandaan kom, ligt Nederhorst den Berg. Het kasteel dat daar ligt, is in mijn jeugd volledig afgebrand. De hele dorpsgemeenschap heeft zich toen ingezet om het slot weer op te bouwen, wat ook gelukt is: het is een heel apart kasteel. Je kent vast Bommelstein wel, eigendom van Ollie B. Bommel, heer van stand. De schepper van Tom Poes, Marten Toonder, heeft jarenlang op kasteel Nederhorst den Berg gewerkt en je ziet duidelijk de overeenkomsten met Bommelstein.
​
Ik zal nooit vergeten dat er in diezelfde jaren vijftig in Maastricht plannen lagen om de weg over de Wilhelminabrug door te trekken, zodat al het verkeer keihard rechtdoor zou kunnen sjezen naar België. Dat zou ten koste gaan van die prachtige rij gevels op de Markt, maar dat zag men toen als vooruitgang. Als ik me niet vergis heeft Den Haag daar nog een stokje voor gestoken. Ook het Jeker-kwartier, in mijn ogen het mooiste stukje Maastricht, is die dans ternauwernood ontsprongen. Later volgde gelukkig de geweldige restauratie van de Stokstraat, maar het heeft de omwonenden van het Misericordeplein heel veel moeite gekost het middeleeuwse gotische huisje daar te redden.Het Raamstraat-kwartier daarentegen, een heel mooie oude wijk waar nu Havezathe ligt, is helaas volledig naar de verdommenis geholpen. Een monument is dus buitengewoon kwetsbaar! Het dient zo goed mogelijk voor het nageslacht behouden te blijven, omdat het een bron is voor verhalen, omdat het de geschiedenis zichtbaar maakt, en een veelvormigheid kent, die men in de hedendaagse nogal eenzijdige bouwkunst niet meer vindt: denk aan de hedendaagse dozenarchitectuur.
​
De tweede reden is dat het op het kasteel zo ontzettend gezellig is: het is prettig om hier te zijn, de baas is met veel inzicht bezield bezig, de sfeer is magnifiek, iedereen is erg aardig voor elkaar, Borgharen is een vriendelijk dorp en het is goed om onder de mensen te komen. Ik heb de neiging om mij wat af te zonderen en daar is dit een goed wapen tegen. Het werk biedt bovendien genoeg gelegenheid om lekker met je handen bezig te zijn: even niet in de boeken zitten. Ik ben weliswaar niet zo erg praktisch heb ik begrepen, maar ik heb toch het gevoel dat ik zinvol werk doe.
​
In augustus 2019 kwam ik als vrijwilliger op het kasteel met enige ervaring in het bikken van steentjes. In een grijs verleden ben ik aan de Utrechtse universiteit afgestudeerd als historisch geograaf, dat is iemand die zich met de historie van het landschap bezighoudt. Niet met wat natuurkundige krachten teweegbrengen in het landschap: dat doen fysisch geografen, maar wat de mens in de loop der tijden met dat landschap heeft gedaan en waarom. Landschap zegt zo veel over het verleden; iedere periode laat kenmerkende sporen na. Wat dat betreft lijkt het op een oud gebouw. Maar het verandert altijd: niets is zo kwetsbaar als oud landschap.
​
Mijn interesse in het kasteel ligt in het verlengde daarvan, het is ook een product van constante verandering; alle perioden hebben iets achtergelaten. Natuurlijk was het nog leuker als het renaissancekasteel er nog had gestaan, maar juist die afwisseling is heel mooi. Het kasteel zoals het nu is, weerspiegelt ook een stuk sociale geschiedenis. De al lang verdwenen invloed van de adel is hier nog steeds zichtbaar: je kunt zelfs nog zien hoe de bedienden ooit gehuisvest waren, de rentmeester, de gasten. Voor dit interview zitten wij nu bijvoorbeeld in de kamer van de gouvernante die in haar functie een tussenpositie innam: vaak was het een ongetrouwde adellijke dochter die geen centen had maar wel Frans sprak en kon rekenen. Je ging dan het thuisonderwijs in om adellijke kindertjes die kennis bij te brengen. Had je geluk, dan mocht je af en toe aan tafel aanschuiven als er een gast te weinig was.
​
Als ik hier zou mogen wonen en een ruimte zou moeten kiezen, denk ik dat het deze kamer zou worden: de kamer van de gouvernante. De lichtinval is mooi en er hangt een plezierige sfeer. Ik denk dat hier altijd prettige mensen hebben gewoond.
​
Lang, lang geleden, na mijn studie sociale en historische geografie in Utrecht werd ik leraar aardrijkskunde in Den Haag en Bussum. Daarna werd ik vakreferent land- en volkenkunde en politieke wetenschappen bij de Koninklijke Bibliotheek, de Nationale Bibliotheek van Nederland. Niet dat het onderwijs niet leuk was, maar het was wel heel erg vermoeiend.. In Den Haag kwamen de meeste kinderen uit de Schildersbuurt en uit andere minder goed aangeschreven wijken. De ouders wilden maar één ding en dat was dat hun kinderen hun atheneum- of gymnasiumdiploma haalden. Gemotiveerd publiek, kortom. Hard werken maar reuze leuk! Ik heb hiervan genoten. Daarna gaf ik les aan een Bussumse rijkeluis-kalekakschool van het genre: "Meneer Meyer, u kunt Dirk Jan echt geen repetitie geven op woensdagmiddag, want dan moet hij hockeyen." Dat laatste met dat afgrijselijke Gooische kak-accent: ”Hàckeyen”.
​
Bij de Koninklijke Bibliotheek werken was leuk, fijne collega’s en vooral ook een grote eer, maar het bleef op en neer reizen vanuit Hilversum en Utrecht: wonen in Den Haag kon kennelijk niet. Geen woonruimte. Dodelijk vermoeiend. In Maastricht hadden ze een bibliothecaris nodig voor de collectievorming, en ik had erg goede herinneringen aan Limburg waar ik vaak bij familie logeerde. En jawel, in Bunde stond een huis te huur, een echt gezinshuis met een tuin en zo. Daar komt bij dat de Stadsbibliotheek een van de oudste bibliotheken van Nederland is met unieke en belangrijke historische collecties over de geschiedenis van dat mooie, mij zo bekende Limburg. De aanwezige oude Limburg-collectie, waaronder incunabelen en postincunabelen, getuigen van het belangrijke intellectuele verleden van de stad. Daarnaast waren, toen ik daar begon, de toenmalige directieleden grootheden binnen het bibliothecarissenwereldje. En zo ijlden voor mij de decennia tussen de boeken voorbij.
​
Bibliothecaris word je en blijf je. Ook na de pensionering. Nog altijd recenseer ik boeken voor de Nederlandse Bibliotheek Dienst (een soort inkoopcombinatie voor Openbare Bibliotheken), boeken over het landschap, over land- en volkenkunde (met name het mij goed bekende Oost-Europa) en over politieke en sociale wetenschappen. Niet altijd de meest vrolijke onderwerpen, dus stuurt de NBD mij ook als troost af en toe een stripverhaal. Ik krijg twee weken de tijd voor de recensie van één boek en dat is dus vaak heftig aanpoten: ik moet het immers ook kunnen vergelijken met andere werken, de literatuur over die vakgebieden bijhouden en zo. Erg leuk werk en zo blijf je als pensionado van de straat. Maar je ziet ook niemand. Dus dat kasteel....
​
Ik houd van oude gebouwen. Voordat ik naar Wolder verhuisde, woonde ik twintig jaar in Bunde, leuk huis, maar saai en veel te nieuw. Mijn toenmalige echtgenote en ik werkten in Maastricht, de drie dochters gingen daar ook op school. Niet handig dus, en alles bij elkaar reden genoeg om te verhuizen. Nu woon ik al een dikke twintig jaar in een oud huis op de Tongerseweg, weliswaar in 1930 gebouwd, maar het ziet eruit als anno 1900. Heerlijk! We zijn daar in 1998 gaan wonen. Het bleek een uitgewoond voormalig studentenkot: plafonds getekend door lekkage (“het student” koelde bier in de wastafel, liet de kraan te lang open etcetera). De elektrische installatie stamde uit de jaren dertig: als je wilde stofzuigen, viel de ijskast uit. Maar sfeer! Het zonlicht denderde aan de tuinkant naar binnen. Een grote tuin. We waren alle vijf meteen verkocht. Door een uitgespoelde put van de buurvrouw bleek echter het hele huis op instorten te staan. Een gat van vier meter diep en een diameter van acht á tien meter hebben we volgestort met schuimbeton. We lieten nieuwe riolering en ook opnieuw elektriciteit aanleggen. Later kwam er een nieuw dak op het achterhuis, een nieuwe badkamer en een nieuwe keuken. Het mooie van al dat werk is dat je resultaat ziet. Zo krijg je wat met zo’n huis. Dat is ook zo leuk bij het kasteel!
​
Over dat huis is nog een anekdote te vertellen. Augustus 1961. Een oom van mij woonde in Eijsden; de hele familie was daar welkom. Wij kwamen er dan ook regelmatig logeren. Mijn ouders, m'n broertje en ik zouden een fietstocht maken van Eijsden via Visé naar Maastricht. Lang verhaal kort: wij verdwaalden, maar kwamen via het Albert-kanaal tenslotte toch uit bij de Nederlandse grens waar we een lieflijk dorpje aan onze rechterhand zagen liggen: witgekalkte huisjes, een kerkje en heel veel fruitbomen. Waar waren we beland? Maar vooral: waar lag in ‘s hemelsnaam Maastricht?
​
Twee zwaar bewapende, uiterst merkwaardig geklede (klak en beenkappen), maar hulpvaardige Belgische gendarmes beantwoordden deze prangende vraag: “Awel, zunne, dit ís Mestreeeech". Enigszins verbouwereerd fietsten we verder over wat later de Tongerseweg bleek te zijn. Ik vond het er prachtig, de grote bomen langs de weg deden sterk denken aan thuis. Een dorpsschool, een bakker, een kapper, twee groentezaken, een bloemisterij. Een bloeiend dorpje dus, maar niet het Maastricht dat wij al kenden. Voor alle zekerheid stopten we bij de drogist om toch nog even de weg te vragen. Aardige mensen! Ze vertelden ons dat Maastricht simpel rechtdoor fietsen was en we kregen nog een dropje toe.
​
Jaren later, ik woonde inmiddels een paar maanden op de Tongerseweg, vroeg ik me af waar ik die weg toch van kende. Ik was hier eerder geweest, maar wanneer? Turend naar de grote bomen schoot mij de fietstocht van augustus 1961 te binnen. Maar waar waren de winkeltjes en die drogist? Ik naar mijn oude buurvrouw. "Maar weet u dat niet, meneer Meyer? De Pos? U woont zelf op de Pos!” Een woonhuis omgebouwd tot drogisterij annex postkantoor en sinds lange tijd weer woonhuis. We schetst mijn verbazing! Ik had het niet herkend: wat nu mijn woonkamer is, was eens drogisterij annex postkantoor, compleet met een kluis voor aangetekende stukken.
​
Wat betreft de toekomst van het kasteel: ik denk dat Ronny er zelf in gaat wonen en daar heeft hij groot gelijk in. Bewoning door een liefhebber die het kan betalen met een goed oog voor het verleden en een groot verantwoordelijkheidsbesef voor het erfgoed dat hem is toevertrouwd, is de beste oplossing. Vroeger vormde het bezit van de de omliggende gronden de economische basis van een buiten of een kasteel, landerijen waren een vaste bron van pacht-inkomsten. Als de inkomsten verdwijnen gaat het vaak mis, zoals eerder ook in Borgharen. Denk aan de goten, het dak, het schilderwerk. Appartementen maken? Het kan natuurlijk veel beter dan à la Veenhuizen, maar gevaarlijk blijft het. Kantoren misschien? Ten westen van Hilversum liggen de ‘s-Gravelandse buitens: een hele rij zeventiende- en achttiende-eeuwse buitenhuizen met immens grote parken er omheen. Eigendom van Natuurmonumenten, de Staat der Nederlanden en nog wat adel. Ze vergen vanwege die uitgestrekte parken nog meer onderhoud (en dus nog meer geld) dan “ons” kasteel. Zo verhuurt de Staat het landgoed Trompenburg aan een miljonair die erg goed omgaat met dit zeventiende-eeuwse ‘sGravelandse buitenhuis van Cornelis Tromp, maar de andere buitens stonden leeg en raakten in verval. Nu zijn dat bijna allemaal kantoren of appartementen geworden, met vaak heel droevige, zo niet gruwelijke gevolgen voor de prachtige achttiende- en negentiende-eeuwse interieurs. Iets wat daarom maar niet moet gebeuren met “ons” kasteel Borgharen, denk ik. Ik wens Ronny heel veel wijsheid en inspiratie toe. Eenvoudig zal het niet zijn, maar het is zeer de moeite waard.
Marijke Oostvogels