top of page
ADRI DEPONDT, 28 augustus 2021

VAN BAKKERSKNECHT TOT RIDDER VAN HAREN​

​

Geboren en getogen in Borgharen ken ik het dorp en het kasteel van binnen en van buiten en ik heb er heel wat (jeugd)herinneringen aan. Een van die herinneringen betreft de komst van de eerste Italiaanse arbeiders, die rond 1956 naar Nederland kwamen op zoek naar werk in de mijnen. Zij werden gehuisvest in het kasteel en vanaf de komst van de Italiaanse bewoners kwam ik daar als kleine jongen bijna elke dag en zo speelde het kasteel al vroeg een rol in m'n leven. Je moet namelijk weten dat een oom van mij in die tijd 'n bakkerij had in het dorp en dat de komst van de 'gastarbeiders' zoals de klassieke benaming toen luidde, zijn omzet behoorlijk vergrootte. Zij aten per dag ieder wel een heel witbrood en hadden de gewoonte dat te combineren met versgemaakte Italiaanse soep. Ik was nog maar een jochie, maar ik bezorgde vrijwel dagelijks toch wel zo'n zestig tot honderd (!) broden voor pakweg zeventig, misschien tachtig Italiaanse klanten. In die tijd had ik heel licht witblond haar wat in de ogen van die mensen uit Mediterrane streken heel bijzonder moet zijn geweest. Ze noemden me dan ook 'Bionda' of zoiets en de kok stond altijd klaar met een bord heerlijke soep; ja, dat zijn dingen om nooit te vergeten! Die mensen zijn hier verschillende jaren gebleven en reden dagelijks met de mijnwerkersbus naar de diverse mijnen. Vervoer werd geregeld door de werkgevers.

​

Borgharen is tot 1 juli 1970 een zelfstandige gemeente geweest met een eigen burgemeester en bestuur dat lokale maatregelen trof, zoals de avondklok die nog een tijdje van kracht is geweest. Die Italiaanse bewoners oefenden namelijk een bepaalde aantrekkingskracht op de plaatselijke dames uit, welke lokroep voor sommige meisjes onweerstaanbaar bleek. Hoe dan ook, of de meisjes de toegang werd ontzegd, of dat de mannen niet meer in de buurt mochten komen, op enig moment werd een avondklok ingevoerd om het vrouwvolk tegen zichzelf in bescherming te nemen...

​

Het waren onrustige tijden waar we zelfs in Borgharen de gevolgen van merkten: zo was 1956 bijvoorbeeld het jaar dat de Hongaarse opstand uitbrak en toen zijn er vijftien tot twintig gevluchte Hongaren in het kasteel ingekwartierd. Dat kan wel zo'n twee, drie jaar hebben geduurd en daarna heeft een aantal zich hier ook definitief gevestigd. Van de Italianen weet ik dat een paar nazaten in het dorp zijn blijven hangen: sommigen hebben hier een vrouw gevonden, zoals de slager Soffiati in Maastricht. De weduwe en kinderen van de inmiddels overleden meneer Tosoni wonen ook nog steeds in de buurt.

​

Een verhaal dat ik altijd graag hoorde vertellen, gaat over een oom van mij die tegen het einde van de oorlog voor de Arbeidseinsatz was opgeroepen in het Ruhrgebied. Hij is er een paar keer naartoe moeten rijden totdat hij ging onderduiken en waar denk je dat hij dat deed? Hier op het kasteel, waar hij samen met anderen een paar weken heeft doorgebracht. Overigens werden vrij veel mensen door het kasteel aan het werk gehouden zoals mijn oma zaliger, zodat zij als heel jonge weduwe tenminste nog wat inkomsten heeft kunnen verwerven.

​

Er verstreken verschillende jaren; ik zat inmiddels op de mulo en bezorgde nog steeds brood op het kasteel, waar de familie De Cocq zich in 1953 had gevestigd. Wij raakten bevriend met een zoon van de heer De Cocq waardoor ons speelterrein zich uitbreidde tot het kasteel; we vonden het een geweldig avontuur! Zo'n gebouw heeft iets magisch en trekt je aan, zeker met die, in onze ogen, geheimzinnige gewelfde kelder met de crypte, dat was wat hoor, om die drie mummies te zien! Als het waar is wat toen gepubliceerd is, was het baron Van Isendoorn met zijn vrouw en een kind. Van Isendoorn was nog goed herkenbaar, hij vormde tenminste nog één geheel, maar van zijn vrouw was al veel minder over en van het kind restten alleen nog wat beenderen.

​

Meneer De Cocq moest het hoofd boven water zien te houden en heeft nog een hele tijd beneden in de ruimte van de crypte een champignonkwekerij gehad, waar die kisten met mummies gewoon omheen stonden. Blijkbaar heeft het de groei van de champignons niet in de weg gestaan... Ook heeft De Cocq nog varkens gehouden: een winstgevende business.

​

Het huis waar de huidige De Cocq nu woont, vormde vroeger één geheel met het kasteelgebouw en verkeerde in vervallen staat. Er waren landbouwmaterialen, oude karren en zo, in ondergebracht. Echt een gemis, we hadden die ruimte goed kunnen gebruiken voor het opbergen van bouwmaterialen en machines: die zijn nu op plaatsen terecht gekomen waar ze niet thuishoren. Die bouwval is inmiddels opgeknapt en het huis wordt nu door de zoon bewoond.

​

Naast het kasteel strekte zich overigens een grote weide uit van zeker zeven of acht hectaren. Aangezien de toenmalige gemeente Borgharen destijds gebrek had aan bouwgrond heeft ze die grond opgekocht. Heel jammer dat dit gebied niet bij het kasteel is gebleven, stel je voor wat je daar bijvoorbeeld een prachtig park had kunnen aanleggen!

​

In de tijd dat De Cocq kasteeleigenaar was, heb ik trouwens nog paard gereden; die beesten stonden toen hier achter in de paardenstal. Naderhand hebben mijn vrouw en ik ieder een eigen paard gehad. Naast die hobby was ik lid van het plaatselijk mannenkoor. Ik herinner me dat op een zomerdag in 1986 met veel ceremonieel een nieuw vaandel werd overgedragen aangezien het oude bij hoogwater beschadigd was. Op het kasteel was een prachtige parade georganiseerd en we stonden met ons allen in het gelid op de cour terwijl ik piekfijn als de Heer Van Haren was uitgedost om te paard het vaandel in ontvangst te nemen. Een glansrol waar je nog lang van kunt nagenieten. Van dat mannenkoor ben ik al meer dan vijftig jaar lid, maar in de huidige periode zijn we nogal onzeker over het voortbestaan ervan...

​

Tijdens mijn arbeidzaam leven ben ik meer dan veertig jaar werkzaam geweest bij de belastingdienst en omdat ik daar als vijftienjarige begonnen ben, was ik al ver vóór mijn zestigste gepensioneerd. Het kasteel verkeerde in de grote opruimfase van slopen en breken toen ik me een jaar of vijf, zes geleden meldde als vrijwilliger en ik moet zeggen dat het fysiek zware werk me uitstekend beviel. Het liefst ben ik met uiteenlopende klussen bezig, grondverzet, zwaar sjouwen, lekker ploeteren in de vijver. Ik heb geholpen bij het schoonmaken van de plafonds in de paardenstallen, bij het buitenwerk: onkruid wieden in de tuinen, takken snoeien in de winter. Er was toen nog heel wat grof werk te verrichten. Radiatoren, badkuipen, afvoerbuizen slopen op de zolder en zware emmers met puin naar de lift zeulen was allemaal behoorlijk intensief en na afloop waren we zelf gesloopt. Dat je samenwerkt met mensen afkomstig uit allerlei hoeken en gaten, forse inspanningen pleegt en samen iets opbouwt, maakt dit werk zo apart. Neem iemand als Tommy, die man met z'n gouden handen die alles aanpakte, jammer dat hij er niet meer is. Hij was echt een bijzonder mens.

​

En zo heeft het kasteel mijn leven lang op de achtergrond een rol gespeeld en nog is dat niet voorbij. Vooral in het licht van wat ik hier allemaal heb meegemaakt toen ik jonger was, heeft het nooit z'n aantrekkingskracht verloren.


Marijke Oostvogels

ridder adri.jpg
bottom of page