top of page
ANNELIES HENSELS, 4 september 2021

EN DAN IS ER KOFFIE...​

​

Als maëdje oet Borgharen groeide ik in het dorp op waar mijn ouders jarenlang een café hadden waardoor ik heel wat mensen kende. We leerden als kind al vroeg de handen uit de mouwen te steken; voor luxepaarden hadden we geen plaats, en ik hielp m'n ouders met poetsen. Ook toen ik getrouwd was en kinderen had, heb ik nog lang meegeholpen de zaak schoon te houden. Ik woonde op vijf minuten loopafstand, dus dat was geen probleem. Onze twee dochters hebben in Borgharen op school gezeten en de oudste volgde na mavo en havo de pabo. De jongste doorliep een origineel traject: altijd al geboeid door techniek kwam ze als een van de weinige meisjes op de mts terecht, waar ze het erg naar haar zin had en in de bouwwereld belandde. Daarin is ze nog altijd werkzaam: in Heerhugowaard zit ze op kantoor. Onze twee kleinzoons wonen in Maarheeze; de jongste fietst iedere dag zestien kilometer naar de middelbare school in Valkenswaard. Zijn broer van twintig studeert psychologie en woont voorlopig nog bij zijn ouders thuis

Ik was zeventien jaar toen ik Jan, die toen achttien was, leerde kennen. Nee, niet tijdens een uitslaande brand en we stonden ook niet meteen in vuur en vlam voor elkaar omdat Jan eigenlijk in eerste instantie op de hond viel, een Duitse herder die bij me was toen we gingen zwemmen in het kanaal. De vlam sloeg pas in de pan op de kermis, waar ik aanvankelijk niet naartoe mocht van m'n ouders, maar mijn oudste broer pleitte ervoor om 'het kind' toch op stap te laten gaan. Onze relatie houdt inmiddels al meer dan vijftig jaar stand, waar we de hond en mijn broer nog steeds dankbaar voor zijn...

Toen ik Jan leerde kennen, was hij nog geen stoere brandweerman. Aanvankelijk had hij voor automonteur geleerd; nadat hij dat vak even had uitgeoefend, ging hij in militaire dienst en vervolgens kwam hij bij een kraanbedrijf terecht. Daarna stapte hij over naar de brandweer waar hij het dertig jaar heeft volgehouden, maar dat is een ander verhaal

Borgharen is een klein dorp en ik was Ronny al vaker tegen het lijf gelopen; hij woonde toen al op de boerderij en ik zal wel niet de enige zijn geweest die tegen hem zei: "Koop dat kasteel toch". "Nee, daar begin ik niet aan, weet je wel hoeveel dat kost en het is zo lek als een zeef!" kreeg je dan te horen. Een paar jaar later zag ik noonk Léon op het terrein staan werken die vertelde dat de kogel door de kerk was en dat Ronny het kasteel had gekocht. De week daarop kwam ik van de kapper en zag dat er mensen in de gracht aan het werk waren. Thuis meteen tegen Jan gezegd dat-ie daar eens moest gaan kijken, ik wist zeker dat hij het leuk zou vinden. Zodoende zijn we daar allebei ingerold, want hij was iedere zaterdag weg en ik voelde er niets voor om thuis te blijven zitten. Dat was in 2015. In die tijd stond het hele gebouw vol met rotzooi, allerlei apparaten en buizen werden weggebroken; we begonnen boven op de zolder. Terwijl Tommy alles afbrak, schepten wij met z'n vieren of vijven het puin in emmers. Ronny zat boven in het raam bij een kraan en wij leverden alle puin bij hem af. Ik deed mee aan het afbreken van al die overbodige troep, maar dat slopen bleek toch wel wat zwaar.


Aanvankelijk hadden Kim, de dochter van Tommy, en haar moeder, Hilde, zich over de schoonmaak binnenshuis ontfermd. Toen zij zich meer met het buitenwerk gingen bezighouden, nam ik het poetswerk van hen over: schoonmaken, stofzuigen van hele lagen vloerbedekking, koffiezetten en zo. Dat liep allemaal heel voorspoedig. Maar op een kwade dag, toen ik Jan wilde gaan halen om te komen eten, zag ik buiten een ladder staan; in de veronderstelling dat hij daar ergens bezig was, klom ik naar boven en liep een stukje over de muur. Belemmerd door een stapel hout wilde ik er langs lopen met het gevolg dat ik wakker werd in het ziekenhuis met een gebroken bekken. Een eeuwigdurende herinnering aan het kasteel.


Het nam een paar maanden in beslag voor ik weer op de been was. De eerste vier weken heb ik thuis op de benedenverdieping doorgebracht en ik kreeg in die tijd heel wat aanloop en stapels cadeautjes. Dat was wel erg fijn. In het ziekenhuis had ik morfine gekregen, die ik gelukkig niet nodig had: de pijn was goed te verdragen. Het genezingsproces ging ondanks mijn leeftijd en bijbehorende botontkalking zó voorspoedig dat de artsen versteld stonden en dan moet je weten dat ik twee jaar eerder thuis met een salto mortale van de trap was gevallen met als resultaat een forse hersenschudding: ik zag de hele wereld draaien!


Mijn favoriete ruimte in het kasteel is de wapenkamer, er hangt een fijne, warme sfeer, ik vind dat donkere houtwerk mooi. Als ik al eens mensen rondleidde zei ik: "Nu komen jullie in mijn kamer". Het is een echte mannenkamer, hij straalt iets van kracht uit, iets robuusts. Cuijpers heeft waarschijnlijk goed begrepen dat een wapenkamer er zó uit moet zien. De ruimte is grotendeels intact gebleven maar in die tijd zat er nog gewoon glas in de ramen. Op aanwijzing van Hesder Veenhuizen heeft Ronny de originele exemplaren teruggekocht van een verzamelaar. In de loop van de jaren waren de glas-in-lood-ramen ernstig beschadigd, maar Peter Geuijen heeft ze gelukkig mooi in de oude glorie kunnen herstellen.


Terug naar m'n jeugdherinneringen. Toen ik een jaar of zeven was, ben ik twee keer met de dochter van de familie De Cocq gaan spelen op het kasteel. Ik ben me later altijd een stenen trap blijven herinneren en een kamer waar de moeder van dat meisje zat; ze had alles volgehangen met doeken; in het midden van de kamer stond een kacheltje en het was er gloeiend heet. Er waren twee deuren en ik moest twee trapjes afdalen naar de plaats waar die dame zich bevond. Toen ik hier veel later terugkwam, heb ik vreemd genoeg die kamer nooit meer kunnen terugvinden. Of ik me dat verbeeld heb of zo'n constructie ergens in een ander gebouw heb gezien? Ik heb het niet meer kunnen nagaan, want er mocht naderhand niemand meer op het kasteel komen: er vestigde zich een ander publiek. Zo verschenen in 1965 de provo's met hun wittefietsenplan, die hun acties vanuit Borgharen uitdroegen. Als vijftien-, zestienjarige maakte ik dat gedoe niet bewust mee; ze hielden zich ook niet zo op in het dorp, al weet ik nog goed dat ze hier door de straten fietsten. Waarschijnlijk richtten zij hun acties meer op Maastricht. Later bood het kasteel onderdak aan het Europahuis, dat zich vervolgens in Bemelen vestigde. En dan was er natuurlijk nog de Marlstonestudio, maar daar kwamen wij niet; Peter kan daarover heel wat meer vertellen


Ook wel bijzonder is het feit dat de gouvernante die vóór de oorlog aan het kasteel was verbonden, met m'n vader getrouwd is geweest. Zij bewoonde een kamer in deze noordwestelijke vleugel: gouvernantes van voorgaande generaties hadden hun onderkomen vlak bij de kinderkamer op de tussenverdieping in het hoofdgebouw. Boven het café van mijn ouders was een grote zolder waar ik ooit een foto aantrof van een heel mooie vrouw, over wie ik jaren later pas hoorde ik dat zij de eerste vrouw van mijn vader was geweest en dat ze waren gescheiden. Veel wilde mijn vader daar niet over kwijt: hij vond de geschiedenis natuurlijk te pijnlijk. De dame is met de noorderzon vertrokken en mijn vader leerde zijn tweede vrouw kennen. Zij werd mijn moeder en ze bracht uit haar eerste huwelijk twee kinderen mee. Haar man was in de oorlog gesneuveld.

 

Ik heb nooit met de gouvernante contact gehad, al is zij hier wel 'n keer terug geweest uit Canada waar zij zich na haar vertrek had gevestigd. Zij was een Oostenrijkse en blijkbaar heeft iemand haar ooit een baan in het dorp aangeboden toen zij hier tijdens een vakantie verzeild was geraakt. Het was toen een heel andere wereld. Noonk Léon weet nog heel veel te vertellen over die tijd: hij was bevriend met de zoon van de rentmeester en de schoonmoeder van mijn zus was met die zoon getrouwd. Ja, ons leven speelde zich wel heel dicht bij het kasteel af.

 

Ik ben nog altijd heel graag hier. Het is fijn om met de mensen om te gaan en ik verheug me altijd op de zaterdag. Aanvankelijk met een groepje van vijf, zes mensen hebben we de aantallen vrijwilligers zien groeien. Maar we hebben er ook drie verloren. Ludo, een jongen die hier bomen snoeide, is al heel vroeg gestorven. Tommy, onze eerste vrijwilliger, zijn we ook al snel verloren. En Jos stierf zo plotseling: dat had niemand aan zien komen. We vergeten die mensen nooit: het mooie is dat ze gemist worden, maar dat ze bij ons voortleven in de verhalen...


Marijke Oostvogels

.JPG
bottom of page